De exotenproblematiek vraagt sinds de implementatie van de Europese Verordening in 2015 meer en meer aandacht van terreinbeheerders en beleidsmakers. De Europese verordening legt beheer verplichtingen op voor een aantal invasieve soorten, die een grote ecologische en economische impact hebben op het ecosysteem. De omzetting van deze wetgeving in Vlaanderen is ondertussen een feit. Maar de uitvoering van dit beleid op het terrein vergt actie en een goede samenwerking tussen de verschillende bestuursniveaus. De druk die exoten wereldwijd leggen op de biodiversiteit is dus goed gekend en de zoektocht naar bestrijdingsmethoden is dan ook erg actueel. Bij biologische bestrijding worden andere levende organismen, zoals bv. schimmels of insecten, die in het natuurlijk verspreidingsgebied van een bepaalde invasieve soort de natuurlijke vijand vormen, bij ons geïntroduceerd om zo te helpen deze exoten te bestrijden.
Op 8 oktober vond het symposium Biocontrol in Vlaanderen plaats in het provinciehuis te Gent. Samen met nationale en internationale experts, gingen een 577-tal deelnemers (zowel fysiek als online) uit diverse sectoren – uit beleid, uitvoering, onderzoek en beheer en zowel uit de openbare als de private sector- in debat over de mogelijkheden van biologische bestrijding bij het beheer van Invasieve, uitheemse planten, kortweg exoten.
Een uitheems beestje inzetten om een of andere plant in te tomen? Dat roept vraagtekens op! Aziatische lieveheersbeestje inzetten om bladluizen in serres op te eten? Dat experiment liep eerder al uit de hand gelopen. En de konijnen in Australië? Wie verzekert ons dat een uitheems beestje in zijn vrije tijd niet al onze rozen of patatten opeet of een zeldzaam inheems kruid? Tegelijk is het dweilen met de kraan open om bijvoorbeeld Japanse duizendknoop of Nieuw-Zeelandse watercrassula te beheersen. Vragen die voer bleken voor een interessant debat.
Daaruit bleek dat biologische bestrijding nog al te vaak niet goed gekend is bij terreinbeheerders en beleidsmakers, wat leidt tot een beperkt toepassingsgebied. Nochtans maakten onderzoekers al heel wat risk -analyses waaruit de belangrijke voordelen van deze aanpak duidelijk naar voor kwamen. Niet alleen zijn de methodes vaak goedkoper en effectiever. Ze vormen, waar mogelijk, ook een welgekomen milieuvriendelijk alternatief voor chemische bestrijding. Toch blijken onzekerheden over de veiligheid vaak een drempel voor de toepassing ervan.
Dit heeft grotendeels te maken met de overheersende negatieve perceptie van de methode. Het uitdragen van succesverhalen en positieve voorbeelden blijkt dus aan de orde. Hiertoe zijn onderzoek en samenwerking, maar ook kennisdeling en sensibilisering de belangrijkste hefbomen. Alleen ontbreekt regelgeving nog in veel gevallen of is ze onduidelijk en is een afstemming tussen beleidsniveaus – ook buiten België – broodnodig.
Biologische bestrijding biedt dus zeker mogelijkheden voor een alternatieve bestrijding van invasieve planten maar is geen wonderoplossing. Haar succes is ook niet altijd gegarandeerd. Voorzichtigheid in het gebruik ervan blijft dan ook geboden. Toch mag dit, gelet op de mogelijke voordelen, een uitvoering ervan niet belemmeren. De brede interesse voor en discussies op het symposium van vandaag tonen aan dat het draagvlak ervoor op alle niveaus aanwezig is en er dus zeker een toekomst is voor de biologische bestrijding van invasieve plantensoorten.
De partners van ExotenNet willen dan ook een voortrekkersrol opnemen. Maar er is nood aan een globaal plan van aanpak en een gedeelde visie voor heel Vlaanderen en België. Dankzij projecten, zoals ExotenNet, tracht de provincie Oost-Vlaanderen in te zetten op het samenbrengen van terreinbeheerders, wetenschappers, beleidsmakers etc. rond de exotenproblematiek, zodat we samen kunnen komen tot een efficiënt, financieel haalbaar en doeltreffend beheer van exoten.
“Biologische bestrijding laat toe om het probleem van enkele invasieve plantensoorten krachtdadig aan te pakken maar is niet zonder risico’s. Het inzetten van expertise uit diverse sectoren kan helpen om op een veilige manier de bestrijding van invasieve soorten te optimaliseren en zo de lokale biodiversiteit volop kansen te geven.”